Een beter moment om een platgetreden trekking te doen kan er amper bestaan. De weinige toeristen die zich ondanks de politieke en echte winter richting Annapurna wouden begeven werden door de langste en meest serieuze banda ooit in Nepal tegen gehouden. Enkel de grootste koppigaards vlogen dan maar naar Pokhara om vandaar uit via 2 extra stapdagen toch aan de start te geraken. Terwijl je in op deze trekking in een normaal seizoen een paar honderd andere toeristen zou tegenkomen ontmoet ik er welgeteld 3 in de hele eerste week. Genoeg om wat contact te hebben, maar niet genoeg om het nadeel van massatoerisme mee te maken.
Op het einde van een lange 1e dag door niet-toeristisch Nepal is het nogal een verrassing om ‘s avonds in een dorp met een echte lodge toe te komen. Lodge is een understatement voor het mini-vorstendom dat Ingo, de hollandse eigenaar, in 16 jaar uit de grond gestampt heeft. Wat begon als de thuisbasis van de Himalayan Rescue Association met een paar getrainde honden, groeide uit tot een complex met een lodge, veldhospitaal, school en zelfs visvijver. Met zijn pijp, grijze baard en vertelstijl was het alsof we de hele avond naar ‘Opa’s bedverhalen’ aan het luisteren waren. Over hoe India en China in het geheim Nepal onder hun 2 aan het verdelen waren, over de redding van een kerel die voor 43 dagen verdwaald was, tot de (zogezegd) ware betekenis van Namaste, wat volgens hem niet veel anders dan ‘fuck-off’ betekende ipv welkom. Vooral dankzij dit laatste was het wel duidelijk dat je zn verhalen met een korreltje zout moest nemen, een beetje zoals kijken naar een film van Michael Moore. Altijd leuk en grappig maar met een paar bedenkingen achteraf.
Op de 2e zo mogelijk nog langere dag moet ik stoomtrein Armin (de Amerikaan met wie ik vertrokken was) achterlaten maar in de namiddag haal in het uitbollen een Australisch koppel in waar ik nog 2 dagen mee verder stap. Tussen Marc-de-koele-kikker die al jaaaren rondtrekt en de uitbundige Abby, een zelfverklaarde-beachbabe-die-nog-nooit-een-trekking-deed, ligt ogenschijnlijk een wereld van verschil die zowel boeiend als grappig is. Naast de leuke babbels kan ik schaken met Marc en van de lokale natuurproducten genieten met beiden. Aangezien de stafkaart ons vertelde dat er naast het dorp “fields of Marihuana” te vinden zijn lijkt het, zeker gezien de omstandigheden, een redelijk normal dessertje. Het stond nog net niet op de menu maar het werd ons openlijk aangeboden alsof het een goed streekproduct was, wat het ook bleek te zijn. Onder een volle maan, bij een prachtige sterrenhemel en met een ‘chill’-muziekje op de achtergrond liggen we met ons drie op het gras naar het maanlicht op de half besneeuwde bergen in de verte te kijken. Na een tijdje van heerlijke stilte vraag ik Abby ‘where the hell do you need the beach for’. ‘Hmmm, maybe you’re right. By the way, can you also see that pirateship over there?’
In Latte Marang geniet ik van een heel ander lokaal natuurverschijnsel. Tegen dan had ik het zotte koppel al achtergelaten om 3 stapdagen te doen zonder 1 blanke ziel tegen te komen. Terwijl ik rustig in een piepkleine stenige holte van het warme water dat recht uit de rotsen komt geniet, buldert de ijskoude Marsyagandi een dikke meter van mijn voeten verder. De dreigende sneeuwwolken, de gierende wind en het zicht op een paar ferme rotswanden vormen een ideaal décor en ze versterken het contrast tussen mijn heerlijk, vredige badje en de woeste, koude buitenwereld. Aangezien er geen ziel in zicht is en de omgeving zoveel puur-natuurgehalte heeft zit er weinig anders op dan de full monthy te baden. Niet dat dit de bedoeling was, maar in de omstandigheden gewoon ‘the right thing to do’. Voor de 10 minuten in dat badje is alles nogmaals perfect, puur en zonder zorgen. Net wat ik nodig had.
Met het meer woeste en dynamische karakter van moedertje natuur kom ik de volgende dag in aanraking. Nog geen uur nadat ik op de sneeuw was gekomen verstijft elke spier bij het geluid van een rollende donder. Niet dat ik zo’n schrik van een onweer heb maar aangezien er geen wolkje aan de lucht was kon dit maar 1 ding betekenen. Lawine. De paniek verdween al even snel als ie kwam omdat ik in een bos op een lichte helling liep en slaagt om naar een felle nieuwsgierigheid. Tussen een kleine opening in het bos zie ik nog net hoe een grijze sneeuwmoddermassa zich een weg baant richting het pad waar ik een half uur eerder over liep. Niet dat de lawine zo ver kwam, maar ik was voldoende gewaarschuwd voor de lawines hogerop, waar er geen bossen meer waren. Alsof de berggoden er zeker van willen zijn dat ik de boodschap begrepen heb komt er even later nog een naar beneden, deze keer aan de overkant van de vallei en lang genoeg om er en paar fotos van te pakken. Zolang het daar en niet hier is is het een prachtig schouwspel.
Wandelen op sneeuw die meermaals gesmolten en opnieuw bevroren is is geen lachertje. Al verschijnt er na de eerste bekommerde gezichten een lach op mn gezicht. In een flits denk ik terug aan dezelfde bewegingen die m’n Togolese vriend Ati ooit maakte toen ik met hem voor de eerste keer in zijn leven ging schaatsen. Trouwens, wat is er vrediger dan een besneeuwd bos waarin de paar zonnestralen die als lasers door de dennenaalden dringen een fonkelend en dampend tafereel tevoorschijn toveren.
Op trekkingroutes zijn de meeste Tibetaanse dorpjes in de noordelijke regios van Nepal niet meer wat ze ooit moeten geweest zijn. Nog mooi en charmant maar met lodges en verwesterde Tibetanen. Oud-Braga is misschien een uitzondering. Even buiten de route en zonder lodges lijkt het in de tijd stil te staan. In de smalle en steile steegjes ben je binnen de minuut je orientatie kwijt. De huisjes, stalletjes en schuurtjes staan kris kras door en vooral op elkaar. Op het 1e zicht zijn ze allemaal verlaten. Tot ik plots op enkele meter afstand een oude, gapende vent in de gaten krijg die roerloos voor zn deur zit. Niet reagerende op mijn verbaasd gemompelde Namaste kijkt hij dwars door me heen. Een spook in een spookdorp, al weet ik niet wie het spook was. Amper bekomen wordt ik een hoek of 2 verder met twee woeste honden geconfronteerd. Volgens de Lonely Planet, de officieuze trekkersbijbel, waren de honden in dit dorp bijzonder gevaarlijk en dus had ik mn stok alvast uit voorzorg meegepakt. Net voor de 1e van de 2 honden aanzette om mijn been aan te vallen sloeg ik met al mn kracht de stok vlak voor zn neus op de grond. Het had voldoende effect om hun noodremmen boven te halen maar niet om hen te doen stoppen met agressief blaffen en grommen. Een paar stokslagen op de grond en wat gebrul verder dropen ze gelukkig af en na een kort bezoekje aan de rest van het dorp besluit ik wijselijk hetzelfde te doen. Echt een gezellig dorpje, Braga.
Op ‘t gebied van ‘het-contact-met-de-locals’ kwam de trekking volledig tegemoet aan mijn verwachtingen, mijn erg lage verwachtingen. De indruk overheerst dat je tourist nummer 13 in een dozijn bent (wat je in feite ook bent) en de gesprekken lijken nog oppervlakkiger dan in andere trekkingregios, vooral in vergelijking met Langtang bijvoorbeeld. Neem bijvoorbeeld Lama Tesi, een 89-jarige monnik die in een kloostertje 2 uur omhoog stappen van een dorp op het pad leeft. Op zoek naar een zegen om de Thorung La pas over te gaan en met een boeiende babbel over boeddhisme en zijn monnikenleven in het achterhoofd besluit ik hem een bezoekje te brengen, op aanraden van een Nepalees in de lodge waar ik sliep. De manier waarop hij bezig was het gezicht van z’n al even oude en schattige vrouwtje te wassen charmeerde me eerst in die mate dat ik hen rustig verder liet doen zonder iets te zeggen. Van zodra ze klaar zijn en ik Namaste zeg is de magie echter verdwenen, opgelost in het, door een paar zonnestralen verlichtte, ronddwarrelende stof. Terwijl hij zich in een kamertje waarin ik plaats mag nemen opmaakt voor het ritueel (rode muts op, olie in ali-baba achtig kruikje, kettingkje uit berg kettingkjes vissende) merk ik al snel waarom alles zo artificieel overkomt. Honderden pasfotos bedekken de muren, een klok in de vorm van Australie op de schouw en een paar nikes en Nescafépotten in de hoek van de kamer doen me vermoeden dat ik niet de enige ben met het idee hem even te bezoeken. Na de nodige safraanolie op te slurpen en in het haar te smeren krijg ik een soort boeddhistische bijbel op mn hoofd getikt en een ketting rond m’n hals gebonden. Daarna slaat mijn poging tot boeiend gesprek al snel om in de vraag voor een donatie, of ik geen batterijen voor zijn pillamp heb en of ik die thee niet wat sneller kan opdrinken. Voor ik het weet sta ik terug buiten, een zegening en een foto van hem rijker, maar een illusie van Lamas en hun spiritualiteit armer.
De tocht over de Thorung La verliep navenant. Een zegening zo tussen de soep en de patatten, dat moest op z’n minst voor enige complicaties zorgen. Na wat acclimatiseren in Manang stap ik 2 dagen met een boeiende Canadees (Bruce) naar het laatste dorp in de vallei, op 4500m. Uit de stroken met ijs op het pad en voor het eerst ook met de nodige afgrond er naast kon ik al afleiden dan de Thorung La pas (5400m) in de winter niet hetzelfde ging worden als de Thorung La in het geode seizoen. Toch was het de enige weg waarin we konden gaan, tenzij je de 10 dagen terugstappen overwoog. De dagtocht voor we over de pas gingen vatte Bruce gevat samen door bij aankomst “Fucking creepy” en “Dude, where’s my breath” uit te kramen.
De volgende dag staan we om 4u op en zijn we om 5u weg, een kwestie om zo lang mogelijk over bevroren sneeuw ipv een halve meter sneeuwpap te stappen. De afspraak was echter elk op z’n eigen tempo te gaan en na 10 minuten moet ik Bruce, die zonder 20kilo zware rugzak en met gids stapt laten gaan. Met hun 2 voor me en met Marc en Abby die een uurtje achter mij gingen vertrekken voelde ik me veilig genoeg om alleen verder te gaan. Misschien achteraf gezien niet te veilig. Na een uur langs een 45° steile sneeuwhelling omhoog ploeteren, bij -5°C UIT de bijtende wind en in het donker, begint mn hart al te bonken als een drilboor. De stokken die men langs het pad gezet had, nadat reeds meerdere trekkers verdwaalden en stierven, lijken op het 1e zicht een veiligheidsgarantie. Tot er vanaf 1 bepaalde stok geen andere meer te zien was en er op die plek vanwege de naakte rotsen geen sporen meer waren van voorgangers. “Gelukkig” was er nog mijn kompas om in de “goede” richting te blijven stappen. Na een uur ploeteren langs té steile hellingen en terug door diepe sneeuw waar geen sporen in waren ben ik 100% zeker dat ik mis ben. Een luide vloek rolt over m’n lippen als ik aanzet om terug af te dalen naar de laatste stok en waarschijnlijk terug naar het dorp. De brave hond die ik al de hele dag aan m’n zijde had kwispelde waarschijnlijk met zn start toen ik de verkeerde weg insloeg. Hij zal de maaltijd al voor zich gezien hebben, beter dan de sporadische koekjes die hij af en toe van toeristen kreeg. Net wanneer ik de hoop wat opgeef om vandaag over de pas te geraken zie ik 2 stipjes het juiste pad nemen dat ik gemist had. Marc en Abby, alsof het engeltjes waren die me de goede weg wezen. Als ik hen 2 uur later inhaal ben ik al compleet uitgeput, zonder dat de pas al in zicht is. Maar door hun gezelschap slaagt gelatenheid om in nieuwe moed en een nieuwe concentratie. Stap, inademen, kijken, stap, inademen, kijken, …. Foto’s trekken hoort er vanaf hier al niet meer bij, buiten stappen en ademen denk ik alleen aan voldoende eten en drinken. Na meer dan 5 uur bereiken we samen eindelijk de pas. De ervaring is zo emotioneel en fantastisch dat ik me gelukkig prijs dat ik het met anderen kan delen. De euforie maakt echter snel terug plaats voor de harde realiteit en die zegt dat mn hoofd op ontploffen staat en er nog 1600m afgedaald moet worden. Op 5400m is er minder dan half zoveel zuurstof als op zeeniveau en no matter hoe goed je acclimatiseert onderweg, voelen doe je het toch. Gedurende de 4 uur afdaling tot het 1e dorp in de andere vallei speelt zich een mentale strijd af in mn hoofd. Terwijl het ene stemmetje “waar is mn bed, slapen, NU!” schreeuwt probeert een tegenstem “get the hell down, NOW!” te roepen.
Nadat de bus ons in 1 dag van 2000 naar 4600m gevoerd had begonnen de problemen ergens in de nacht. Ondanks de vrieskou kroop ik 3 keer uit de tent om de snel binnengewerkte dal bhat buiten te werken. Bij de klim van de bus naar de pas op 5400m werd het enkel erger. De schokken van de barslechte weg gingen door merg en been, ook al omdat ik plat op het gangpad van de bus lag. Zitten had ik na de volgende 3 kotsbeurten al opgegeven. Aangezien medicijnen binnen de minuut na inname in een zoveelste plastic zak terecht kwamen was de belangrijkste opgave van mn medereizigers het blijven toedienen van water. De natte washandjes en het gepraat hielpen amper om me bij bewustzijn te houden en het enige dat ik me verder nog kan herinneren is dat ik me prima voelde eenmaal we 2000m afgedaald waren. Het jaar was 1999, de bestemming Leh en de herinnering slecht.
Met Ladakh in het achterhoofd spurt ik in lichte paniek in het 1e uur van de afdaling naar beneden. De risico’s die ik daarbij moest pakken op de sneeuwhellingen lijken me even niets tov een sequel van Ladakh. Na een uur lopen, springen en bochten afsnijden stop ik ergens om totaal uitgeput na te denken en af te koelen. Ik had nog niet genoeg hoogte verloren om de stekende koppijn en het slaapstemmetje weg te laten gaan maar genoeg energie om het vanaf nu terug rustiger te moeten doen. Het slaapgevoel, net zoals ik in Gokyo ook al moest ervaren, werd echter zo accuut dat ik al stappende vanzelf mn ogen sloot, om ze plots met een ruk terug open te schieten. Wanneer ik dan ook nog eens met rugzak en al een verkeerde stap zet en frontaal in de sneeuw val kost het me zo veel moeite recht te krabbelen dat ik me echt afvraag of het niet beter is hier even een dutje te doen. Niet dat het een goed idee was, maar het feit dat je door de hoogte en de situatie aan dutjes in de sneeuw op 5000m denkt voelt nogal vreemd aan. Periodes van focus en trance volgen elkaar op tot na uren afdalen plots achter een heuvel Muktinath in zicht komt. Voor een 2e keer die dag komen tranen en een brede, luide lach spontaan en tegelijk naar boven. Als Muktinath vanuit de andere vallei niet veel meer dan het laatste dorp leek is het van deze kant meer dan de naam pelgrimsoord waardig. In het Mecca van de Himalaya, het scherpenheuvel van het Verre Oosten voel ik me super gelukkig als ik een uurtje later Bruce, die me bezorgd aan de ingang van het dorp stond op te wachten, tegenkom. Als later ook Marc en Abby toekomen wordt een flesje rum bovengehaald en vliegen de “high-fives”, overwinningsknuffels en de “we-fucking-did-it’s” in het rond.